Van vroeger tot nu
Als je niet kunt slapen neem je een boek!" Het was middag. Veerle was 4. En ze nam een boek hoewel ze niet kon lezen. Op haar 6 jaar ging ze naar de lagere school. Vol goede moed stak ze de speelplaats over en deelde mee aan haar klasgenootje: "Eindelijk, nu gaan we leren lezen." Een quote die haar tot op vandaag is bijgebleven.
Hoewel ze leren lezen boeiend vond, waren dikke boeken niet meteen haar grootste passie. De grote kentering kwam toen ze op haar 8 jaar 3 weken ziek in bed lag en haar broer 'Sjakie en de chocoladefabriek' (Roald Dahl) voor haar meebracht uit de bibliotheek.
Het lezerszaadje werd geplant op Vlaamse bodem. Het werd gevoed met vele uitgaven van Averbode en voor het plezier aangevuld met mooi uitgegeven boeken uit de bibliotheek. Er waren de boeken van haar broers die ze van op een afstand volgde en soms, uit gebrek, las: zo kwam Pietje Puk (Henri Arnoldus) op haar pad en keek ze af en toe een Rode Ridder (Leopold Vermeiren) in. De strip 'Tijl Uilespiegel, de opstand der geuzen' (Willy Vandersteen) kreeg ze van haar moeder cadeau en is gelezen en herlezen tot de blaadjes niet alleen loskwamen, maar ook verloren gingen.
School bracht andere boeken aan: De Vijf (Enid Blyton), was dé ontdekking. Een ganse klas die tijd kreeg om tijdens de les in een boekje te lezen: onvergetelijk. Uit de familietraditie om jaarlijks met Nieuwjaar een boek cadeau te krijgen, herinnert ze zich maar één titel. Het boek staat vandaag in de kast van haar dochter: De gelukkige Prins (Oscar Wilde). Het zijn kleine herinneringen aan haar prille literaire kindertijd.
De eerste boeken van Bart Moeyaert deden haar ontluiken: meisjesavontuur. Het historische avontuur, zoals in de boeken van Thea Beckman, ging ze uit de weg. Meer dan de inhoud, was het de cover die haar tegenhield: hij kwam te dreigend over.
De eerste jaren van het middelbaar onderwijs stak vooral de poëzie de kop op. Reeds in de lagere school was ze er nieuwsgierig naar geworden door Jan van Coillies bloemlezing: “Ma er zit een dichter in mijn boom”, dat ze op de boekenbeurs van 1983 of ‘84 cadeau kreeg. Nu kwam ze op school in contact met een achternichtje van Jan van Nijlen, het meisje bleef jarenlang een vriendin. En de gedichten van Jan van Nijlen, kon ze toen al smaken.
De aandacht verlegde zich meer en meer naar 'studeren'. Toch was het nooit een probleem om een boekbespreking te maken, of enthousiast naar de bibliotheek te lopen als een leerkracht maar net de ideale tip gaf, zoals: "Veel geluk, professor" (Aster Berkhof).
In het vierde middelbaar vond ze een stapel oude pockets in huis die haar sciencefiction deden ontdekken. Ze las onder andere 'Brave New World' (Aldous Huxley) en '1984' (George Orwell). Over de verhaalinhoud kan ze zich niet veel meer herinneren maar wel de gedachte die ze eraan overhield: 'Waarom schrijven mensen dat?' Ze las de boeken uit, omdat de verhalen meeslepend waren, maar ze begreep de motivatie niet om zo'n gedachte de wereld in te sturen. Vandaag glimlacht ze om het vraagteken dat ze toen plaatste. En intussen kan ze zo'n literaire 'dystopie' een plek in het leven geven.
In het vijfde middelbaar wakkerde het literaire vuur aan. Ze herinnert zich hoe ze toen al in de les Nederlands helemaal ‘wakker’ werd als het onderwerp naar literatuur verschoof en ze het debat met haar leraar aanging. Ze begon zichzelf spontaan meer en meer de vraag te stellen of ze wel voldoende kritisch las. Er ontstond een interne nood om het leesniveau ‘op te tillen’. Allicht werd ze uitgedaagd op school, maar dat had ze toen niet door. Ze vond Vlaamse klassiekers in de kast zoals Cyriel Buysse. En ze herinnert zich hoe ze uit elk boek een willekeurig blad las, het boek dat aansprak ging mee in bed. In het zesde middelbaar las ze gepassioneerd: 'Karakter' (F. Borderwijk). De boekbespreking die ze er nadien bij maakte, werd opgeplooid en in het boekje goed bewaard (zie: menu). Het verslag werd met een vriendin geschreven op het standbeeld van de Groenplaats en getuigt van een tijd waarin ze graag de 'bohemien' uithing.
En toen moest er een studiekeuze gemaakt worden die – naar men zegt – de verdere levensloop bepaalt. Maar niets uit het scholenaanbod leek haar te passen. En ‘leerkracht worden’ vond ze nog veel te vroeg.
Het gebeurde ergens op een treinstation in de Ardennen op weg naar huis. In een toevallig gesprek werd haar verteld over de opleiding woordkunst: geen theater, maar gedichten en verhalen. Diep vanbinnen viel er een puzzelstukje en vond zijn plaats in het geheel.
Na het middelbaar kwam alles in een stroomversnelling. De ‘wereld’ literatuur ging letterlijk voor haar open.
Meer info hierover vind je in het menu onder ‘leesniveau’.
Bron gedicht Jan van Nijlen: Van Nijlen, J. (1934). Circuslicht. Opgeroepen op mei 27, 2014, van DBNL:https://www.dbnl.org/tekst/_for003193201_01/_for003193201_01_0090.php
Circuslicht
'k Zie elken avond aan den hemel branden
Den gloed van 't circus en ik ben verblind
Door 't lokkend licht, ginds in de lage landen.
't Is of in droom het leven herbegint,
Of ik weer kind ben en nog weer verlang
Naar 't lieve spel van clowns en acrobaten,
Naar wigwam, vredespijp en boomerang
En naar den strijd van cowboys of piraten.
Dit teeder licht verheldert de atmosfeer:
Morgen wellicht ontluiken de eerste blaren
En bouwen weer de vogels aan hun nest.
En ik begrijp, thans deftige meneer,
Hoe het geluk van de verloren jaren
Het eenigste is wat mij ten slotte rest.
Jan van Nijlen